Waar is de geest van de RoXY?

Artikel Parool, 20 juni 2009. Met Bregje Lampe

Toen de RoXY afbrandde, ging volgens velen ook de geest in rook op. Maar er is veel voor teruggekomen. Zonder de extravagantie, maar met veel creatieve passie.

Waarom begint Joost van Bellen niet zelf een club? “Dat zou mijn dood worden.” De dj was jaren artistiek leider van de RoXY en nu, 25 jaar na zijn eerste schreden in het nachtleven, geeft hij nog steeds de extravagantste feesten van Amsterdam. Hij zegt het lachend, na een gesprek over wat er in het Amsterdamse nachtleven allemaal is veranderd. Wie nu een club begint, moet in de eerste plaats zakelijk inzicht hebben, ondernemer zijn. Je moet plezier hebben in het bemachtigen van vergunningen, overleggen met politie, brandweer, Dienst Milieu en Bouwtoezicht. En er moet meer geld verdiend worden dan toen, om al die vergunningen, al die vereiste verbouwingen (geluidswering, veiligheid) te kunnen betalen.Bovendien is de concurrentie enorm toegenomen. Er zijn geen drie clubs meer voor Amsterdam, maar twintig. En dan zijn er nog de festivals, de evenementen, de eenmalige feesten op rare locaties. Bij de RoXY stroomde het geld niet binnen, vooral in het begin. Voordat house aansloeg, was de RoXY bijna failliet. En toen het publiek wel in de rij stond, stopten de medewerkers het verdiende geld het liefst meteen in extravagante decors.

“Ik weet nog dat ze een keer het volledige maandbudget, bestemd voor decor, publiciteit, alles, over een volle dansvloer uit wilden blazen, gewoon als performance,” zegt Van Bellen. “Daar is de boekhouder toen voor gaan liggen.” Dat de club in al die gekte niet financieel ten onder is gegaan, is volgens Van Bellen te danken aan de directie. Want dat er een kunstenaar aan de wieg van de RoXY stond, Peter Giele, was bepalend voor de koers: nachten in de RoXY moesten een kunstwerk zijn, dat was de eerste prioriteit. “Het was een groep creatieven die elkaar steeds verder opzweepten,” zegt Van Bellen. “Ik heb wel eens uitgerekend dat ik drie gulden per uur verdiende voor al het werk dat ik verzette. Soms baalde je, maar je wilde met zijn allen iets fantastisch neerzetten, daar ging het om.” Decors konden weken blijven staan. “Er waren veel sciencefictionthema’s. Een keer hadden we een half afgebouwde ufo aan het plafond hangen, allemaal latjes, het was toen nog niet duidelijk wat het zou worden. De week daarna was het duidelijk een ufo, en waren er space lesbians, in mooie pakken. Die stonden eerst in de rij, stegen tijdens de nacht op naar de ufo waar ze van alles uit die ufo schoten. En de week daarna was de ufo gecrasht en lag hij half op het podium.”

Extravagante decors zijn uit het nachtleven verdwenen. Er hangt hooguit een vlag achter de dj-booth, of wat attributen aan het plafond. De laatste paar jaar was action painting, waarbij kunstenaars ter vermaak staan te schilderen, een hype in het clubcircuit. Maar een ruimte helemaal ombouwen tot een andere wereld, gebeurt nauwelijks nog. Eén van de verklaringen van Van Bellen is dat het veel te duur is om voor één nacht iets groots te bouwen. Volgens Ruud van der Peijl, vroeger één van de huisstylisten van de RoXY, heeft het ook met regelgeving te maken. “Vroeger zette je gewoon een rookmachine neer, nu moet je eerst een hele procedure doorlopen om te kijken of het wel veilig is. Dan laten clubs die rookmachine vaak maar. Dat is makkelijker én goedkoper.”

Clubs fungeren tegenwoordig niet meer als clubhuis met een eigen programma en een vaste schare bezoekers. Bijna alle clubs werken met externe promotors die de feestjes organiseren, dj’s, flyers en posters regelen en hun eigen publiek binnen brengen. Meestal betaalt de externe partij de zaalhuur, soms komt daar een bargarantie bij. Zo staat er bijna dagelijks een andere externe partij – en dus een ander publiek – in Paradiso, Panama of Hotel Arena. Er zijn nog wel clubs die zo veel mogelijk hun eigen programmering voeren, zoals Studio 80 en Flexbar. Ook Trouw, vier maanden geleden geopend aan de Wibautstraat en een voortzetting van club 11 in het oude Post CS-gebouw, houdt het zelf in de hand. “Verschillende dj’s hebben hier hun eigen avonden, wij overleggen over gast-dj’s,” zegt Olaf Boswijk van Trouw. Hij wil terug naar de sfeer van de oude clubs. Clubs waar je op een willekeurige avond heen kon gaan met de zekerheid dat je dezelfde mensen zou tegenkomen en goede muziek zou horen. Noem het een nachtelijk thuis. “In het buitenland wordt hoog opgegeven over de Amsterdamse dance scene. Er gebeurt ook veel, er zijn goede producers en dj’s. Maar er is geen enkele club in de stad die dat spannende gevoel wekelijks kan waarmaken.”

Het aantal clubs is de laatst twintig jaar enorm gegroeid, maar ze worden meestal gedreven door horecamensen. “En in het ergste geval horecamensen met winst als hoogste doel,” zegt Boswijk. Bij Trouw komt muziek op de eerste plaats. “Voor mij is het een uitdaging om met een vooruitstrevende programmering toch een financieel gezond bedrijf te leiden.” Dat hem wel eens gevraagd wordt of Trouw gesubsidieerd wordt, beschouwt hij als compliment. “Ik wil het gevoel oproepen dat ik vroeger had bij de RoXY, of bij Chemistryfeesten. Dat je met knikkende knieën in de rij stond, hopend dat je erin mocht, omdat het zo spannend was wat er binnen gebeurde.” Dat doet Trouw met een streng deurbeleid en een vooruitstrevende programmering. Extravagante performances en decors zijn niet meer van deze tijd, vindt Boswijk. “Wij proberen wel elke week iets anders te doen met het licht, maar verder niets.” Driekwart van zijn personeel zit volgens hem op een kunstacademie, maar ’s nachts laten zij niets zien. Althans, niet als onderdeel van een feest. De medewerkers hebben wel de artiestenkleedkamer verbouwd, met cassettebandjes, videobanden, vinyl en een bank van oude spijkerbroeken.

Dat er minder uitgesproken types rondlopen in het nachtleven, komt volgens Boswijk onder meer door de massacultuur, door internet. “Niets kan nog lang bijzonder blijven, of gekoesterd worden door een klein groepje. Iemand die zich afwijkend kleedt, staat in no time op allerlei blogs.” Van der Peijl die ooit deel uitmaakte van de Haute couture junkies van de RoXY, een groep uitzinnig uitgedoste types onder leiding van Jaap Hinten en Harry Wildeman, wijt het gebrek aan flamboyante types aan de ‘algehele vertrutting’. “De maatschappij is meer geconditioneerd, mensen doen minder moeite om er apart uit te zien. Ik wil niet zeggen dat het vroeger allemaal beter was, maar wij waren rustig de hele dag bezig met het maken van een pakje. En comfort was geen issue, ik heb wel eens rondgelopen in kleding waarin ik niet eens kon zitten.”

Van Bellen en Van der Peijl hebben niet alleen de kledingstijl in de nacht zien veranderen, volgens hen is het algehele Amsterdamse straatbeeld eenvormiger geworden. “Er zijn filmpjes van Ed van der Elsken van eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Dan zie je hippies en punkers, allerlei bijzonder geklede mensen. Dat heb je nu niet meer,” zegt Van Bellen. “Als je er nu afwijkend uitziet, wordt je bekogeld. Een Mathilde Willink zou nu niet meer in haar gewaden door de stad kunnen paraderen zonder beschimpt te worden.” Het was de tijd van de levende kunstwerken. Wie zich nu afwijkend uitdost, loopt zelfs het risico opgepakt te worden, zoals anderhalve week geleden gebeurde. De spoorwegpolitie bekeurde toen een vrouw in een grijs gewaad waaruit links en rechts draden staken, bedoeld als kunst. Ze kreeg een boete voor het verstoren van de orde, rust en veiligheid.

De extravagantie mag dan met de RoXY verdwenen zijn, de nacht kent nog steeds z’n eigen vlinders, de geest is niet dood. Nog steeds komen de ingrediënten muziek, drank, drugs en creativiteit samen op de dansvloer en bij de bar. Sinds de opkomst van house is de clubcultuur uiteengevallen in tientallen scenes, allemaal met hun eigen creative motoren. Elke scene heeft zijn eigen producers, eigen dj’s, eigen grafisch ontwerpers en fotografen. En veel groepen worden nog steeds niet gedreven door geld, maar door de drang naar expressie.

Plaats een reactie